Knotbomen
Wilg, populier, es, eis, eik en haagbeuk kwamen al voor onze jaartelling geknot voor. Ze deden dienst als grensafscheiding en als houtleverancier. Zo voorzag de bekendste en meest voorkomende soort, de knotwilg, in tenen voor het vlechten van manden, matten en beschoeiingen. Het dikkere hout werd gebruikt voor klompen of als brandhout in de kachel. Daarnaast was essehout bijvoorbeeld weer uitstekend geschikt om palen en gereedschapsstelen van te maken.
Met het in gebruik komen van nieuwe materialen in het begin van deze eeuw verdween het nut van knotbomen voor onze levensbehoeften. Voor het afscheiden van grenzen hoefden ze niet meer gepoot, en voor het brandhout niet meer geknot te worden. Door de intensivering van de landbouw was daar bovendien geen tijd meer voor. Een groot deel van de knotbomen werd gerooid, de rest verwaarloosd. Door de verwaarlozing werden de pruiken vaak zo zwaar dat de bomen uitscheurden of omvielen, met als gevolg dat er steeds minder overbleven. Tegenwoordig staat de knotboom gelukkig weer flink in de belangstelling. Er wordt weer volop geknot en zelfs voor nieuwe aanplant gezorgd, niet uit een een hang naar nostalgie, maar vanwege de waarde voor het landschap en de natuur. Daarvoor is de knotboom namelijk onmisbaar.
Oudere knotbomen herbergen allerlei planten en dieren. Vlier, lijsterbes, braam, fluitekruid, grassen, varens, mossen, paddestoelen vinden alle een goede voedingsbodem in knotwilgen. Het aantal diersoorten dat in knotwijgen huist, is zeer groot. Van de vele vogels die er te vinden zijn is het steenuiltje wel één van de trouwste bewoners. Voor zijn nachtelijke muizenjacht hoeft hij er vaak niet eens op uit, want de bomen zijn ook voor muizen aantrekkelijk. Vaste gasten zijn ook talrijke insekten, waarvan sommige het adres zelfs in hun naam voeren: wilgeboktor, wilgehaantje, wilgemug en wilgevlinder. Ook landschappelijk hebben knotbomen hun waarde. Het zo vertrouwde rijtje knot-wilgen langs sloten en wegen zal niemand willen missen. Praktisch gezien zorgen ze bovendien voor een prima versteviging van slootkanten en bieden ze het vee een welkome beschutting tegen wind en regen. Het hout is bovendien nog steeds uitstekend brandhout.
Afhankelijk van de soort moeten knotbomen om de vier tot zes jaar worden geknot. Daarbij worden alle takken afgezaagd, en wel haaks op de tak om te voorkomen dat er regenwater op kan blijven staan. De takken worden bovendien zo vlak mogelijk afgezaagd om de snoeiwond zo klein mogelijk te houden. Om dezelfde reden kunnen de takken op tien centimeter van de stam worden afgezaagd. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de knot breder uitgroeit. De takken worden aan de valzijde een stukje ingezaagd om te voorkomen dat deze scheuren en de zaagsnede op den duur inrot. Het knotten vindt plaats in de periode van half november tot half maart omdat de sapstroom in de boom dan het geringst is. Ongeveer twee jaar na het knotten kan de nieuw gegroeide pruik worden uitgedund zodat de overblijvende acht tot twaalf mooiste takken voldoende groeiruimte krijgen. Dit heet stikken. Als er niet op tijd wordt geknot, kan de boom watermerkziekte krijgen. Deze besmettelijke bacterieziekte tast het vaatstelsel van de takken en vervolgens de stam aan. Bladeren en schors laten los, en het kemhout wordt bruin. Is de ziekte eenmaal tot de stam doorgedrongen, dan is. de boom niet meer te redden. Een boom die door een andere oorzaak doodgaat, bijvoorbeeld doordat deze om-waait, hoeft niet te worden verwijderd, want ook een dode boom behoudt zijn waarde voor veel planten en dieren.
Het aanplanten van knotbomen is eenvoudig. Elzen, essen en eiken moeten met wortel en al worden gepoot. Voor de aanplant van wilg en populier is een tak echter al voldoende. Neem een twee â drie jaar oude tak met een doorsnede van circa acht centimeter. Verwijder de zijtakken. Hak hem van onderen schuin af en steek hem een meter diep in de grond. Stamp de grond rondom goed aan. Zaag de stek op zo'n twee meter boven de grond af. Er is nu een nieuwe knotboom aangeplant. De vorming van wortels kan worden gestimuleerd door van het in de grond te steken deel op drie, vier plaatsen een reep bast te verwijderen. De plantafstand tussen de stekken moet minimaal drie tot vier meter bedragen in verband met het schonen van sloten. Om veevraat en kapotschuren tegen te gaan moeten jonge stekken worden afgeschermd met een afrastering van prikkeldraad of gaas, of met een boommanchet, die meteen tegen wildvraat beschermt. In het eerste seizoen moeten de uitlopers van jonge stekken enkele keren worden verwijderd, behalve die aan de top, want deze vormen de nieuwe pruik. In het tweede seizoen wordt de pruik uitgedund tot zes â zeven scheuten. Daarna kan de boom worden behandeld als een volwassen knotboom.
Bron:
St. LandschapsbeheerZuid-HollandBlekerssingel 5628O6 AC GOUDA tel.: (0182)683666 fax: (0182)380430